Hebben we het over ‘revolutie’ of over ‘dekolonisatie? En hoe brengen we die twee perspectieven bij elkaar? Deze en andere vragen kwamen ter sprake tijdens een tweedaagse workshop aan de Afdeling Geschiedenis van de Universiteit Gadjah Mada (UGM) in Yogyakarta.

Door Gert Oostindie

Voor twee projecten binnen het onderzoeksprogramma Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950 – het onderzoek naar de Bersiap en Regionale Studies – werken Nederlandse onderzoekers nauw samen met collega’s in Indonesië. Het KITLV in Leiden is verantwoordelijk voor het onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd. Dat voor het onderzoek in Indonesië voor de UGM is gekozen lag voor de hand. Historici van beide instituten werken al geruime tijd intensief samen. Na diverse voorbereidende bijeenkomsten in Leiden en Yogyakarta organiseerde het UGM op 28 en 29 november de workshop ‘Proklamasi, Kemerdekaan, Revolusi dan Perang di Indonesia’ (Proclamatie, Onafhankelijkheid, Revolutie en Oorlog in Indonesië). Doel van de bijeenkomst was afspraken te maken over de opzet van het onderzoek. De UGM-projectleiders, Bambang Purwanto en Abdul Wahid, hadden 17 historici uit het hele land geselecteerd voor deze workshop en wellicht ook voor het onderzoeksprogramma. Namens het KITLV waren Henk Schulte Nordholt, Ireen Hoogenboom, Roel Frakking en ikzelf vertegenwoordigd.

We zijn er allemaal van doordrongen dat de Indonesische en de Nederlandse perspectieven op de periode 1945-1949 sterk van elkaar verschillen. In het Nederlandse debat is het begrip ‘dekolonisatie’ veelal het vertrekpunt. Hier spitst het debat zich toe op vragen ten aanzien van de legitimiteit van de oorlog en de wijze waarop die werd gevoerd. In de afgelopen decennia is de Nederlandse zienswijze aanmerkelijk verschoven. De Nederlandse overheid heeft in 2005 verklaard dat zij met de oorlog ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ stond. Het idee dat massageweld en oorlogsmisdaden daarbij eerder regel dan uitzondering waren, heeft de laatste jaren aan terrein gewonnen. Het onderzoeksprogramma van KITLV, NIMH en NIOD stelt zich ten doel meer inzicht te krijgen in de aard en de omvang van het geweld als ook in de bredere context waarbinnen dat kon plaatsvinden.

Hoewel onze Indonesische collega’s het onderzoek met belangstelling volgen, liggen hun eigen prioriteiten elders. Zoals professor Bambang Purwanto enkele weken geleden in Leiden al aan ons Nederlandse onderzoeksteam liet weten, is het hele idee van ‘dekolonisatie’ vanuit een Indonesisch perspectief minder interessant. Voor hen was de soevereiniteit, dus ook de dekolonisatie, immers al op 17 augustus 1945 een voldongen feit. Hun centrale vraag is dan hoe de Indonesische revolutie vanaf dat moment gestalte kreeg. In een van de workshop-discussies over de wijze waarop Nederlanders omgaan met hun verantwoordelijkheid voor het gebruik van massageweld in deze periode, merkte een jonge Indonesische historicus op: ‘Wij kijken vanuit een heel andere invalshoek naar deze periode. Voor ons is de revolutie in de eerste plaats een positief tijdvak, een constructieve periode waarin onze natie werd opgebouwd.’

Natuurlijk waren we ons al bewust van de grote verschillen in zienswijze. Maar twee dagen van intensieve gedachtewisseling herinnerden ons er opnieuw aan hoe essentieel het is hierover met elkaar een vruchtbare dialoog aan te gaan. Commentaren op de Nederlandse opzet van het onderzoeksprogramma werden zonder terughoudendheid en in alle openheid geuit. Onze Indonesische partners droegen een breed scala aan specifieke onderzoeksobjecten aan. Gaandeweg groeide het enthousiasme over de kansen die een gezamenlijk Indonesisch-Nederlands onderzoeksprogramma ons allemaal kan bieden. En we vroegen ons (voor de zoveelste keer) af, waarom het zo lang heeft moeten duren voor zo’n gezamenlijke onderzoek wordt ondernomen.

 

Afbeelding verwijderd.